Het wegdorp en voormalige gemeente Kattendijke ten noordoosten van Goes ontstond mogelijk in de elfde eeuw. Het is hiermee een van de oudste dorpen op het vroegere eiland Zuid-Beveland in Zeeland. Vermoedelijk woonden er overwegend herders en veenarbeiders. Toen het veen was weggegraven, stokte de groei van het dorp. De bevolking bestond later overwegend uit landarbeiders. Na de stormvloed van 1134 werd de kustlijn op verschillende plaatsen doorbroken en ontstond de Wijtvliet, een kreek. Kattendijke was in die tijd al bewoond en overleefde waarschijnlijk als een eilandje.
Tegen het einde van de twaalfde eeuw vestigden de monniken van het sisterciënzerklooster Ter Doest uit Vlaanderen zich nabij Kattendijke, over welke landen zij van de bisschop beschikking hadden gekregen. Zij bouwden de uithof Monsterhoek (Monster betekent klooster) en begonnen rond 1190 met de aanleg van de Monnikendijk. Samen met de Smoudijk en een nieuwe dijk tussen de twee dijken ontstond zo de polder Kattendijke. De heerlijkheid Kattendijke werd door de bisschop in leen gegeven aan leenmannen, die zich ambachtsheer van Kattendijke noemden. In 1582 verloor de abdij haar Kattendijkse goederen, toen de opstand tegen Spanje uitbrak. Ze kwamen in handen van de ambachtsheer Johan Huijssen. Deze liet de uithof van de monniken in de tweede helft van de zeventiende eeuw afbreken.